Rijksstraatweg
ELI ROSENBERG
30 oktober 1887 (Enschede) – 31 augustus 1942 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 9
Eli (Emiel) Rosenberg was afkomstig uit Enschede. Hij trouwde in 1918 in Zaandam met Roosje (Ro) Valk. Na een korte tijd op Tetterodestraat 102 in Haarlem, waar in 1919 zoon Adolf werd geboren, woonde het gezin enige tijd op de Jericholaan 76b in Rotterdam. In die stad werd dochter Emilie Helena geboren. Vanaf april 1925 woonden Eli en Roosje weer in Haarlem, in de Haitsma Mulierstraat 21. Althans, dat was toen gemeente Schoten maar ging vanaf 1927 bij Haarlem horen.
In de koude maand februari 1929 verhuisde het gezin een paar straten verder naar Rijksstraatweg 9. Intussen was Eli bedrijfsleider van de gordijnfabriek Wild & Hardebeck aan het Boerhaaveplein 4 in Amsterdam. Die fabriek heeft tot 1978 bestaan, maar de naam staat nog immer op het gebouw dat in 1921 naar ontwerp van de Dordtse architect Carel Tenenti was neergezet.
Eli en Roosje zijn met de trein van 26 augustus 1942 van de Westergracht naar Westerbork gebracht en vervolgens twee dagen later naar Auschwitz, waar zij op 31 augustus samen met 108 andere Haarlemse Joden werden vermoord. Of zij zichzelf ingevolge de oproep van de bezetter bij de Westergracht gemeld hebben dan wel met de razzia van de nacht van 25 op 26 augustus zijn opgepakt weten we niet. Uit het feit dat de kinderen niet (meteen) werden meegenomen zou men het eerste kunnen vermoeden.
Eli, nakomertje uit het derde huwelijk van zijn vader, had aan het begin van de oorlog nog één, veel oudere zus, Philippina, die getrouwd was met Salomon Goedhart. Salomon en Philippina vielen op 14 mei 1943 in Sobibor eveneens aan de naziterreur ten offer.
Deportatie uit Westerbork op 28 augustus 1942.
Vermoord in Auschwitz op 31 augustus 1942.
Eli werd 54 jaar.
ROOSJE ROSENBERG-VALK
3 juli 1886 (Oude Pekela) – 31 augustus 1942 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 9
Roosje Valk was in Oude Pekela geboren. Met haar ouders was zij vanuit Oost-Groningen meeverhuisd naar Amsterdam – haar vader was letterzetter bij De Telegraaf. Zij trouwde in 1918 in Zaandam met Eli Rosenberg, waarna op de Tetterodestraat 102 in Haarlem hun zoon Adolf werd geboren, in 1919. Na een verblijf van enkele jaren in Rotterdam, waar dochter Emilie het licht zag, woonde het gezin vanaf april 1925 weer in Haarlem, nu in de Haitsma Mulierstraat 21 (toen nog gemeente Schoten).
Dat huis op nummer 21 was net om de bocht van nummer 25, waar Roosjes jongere zus Helena Henriëtte sinds 1921 al woonde. De achtertuinen grensden aan elkaar, achter nummer 23 van ‘tante’ Jo Bordes om. Helena woonde daar met haar man Herman Rosenberg (onderwijzer in Santpoort, en een neef van Eli), haar dochter Liene Mina, en vanaf 1926 met haar vader Abraham Valk, nadat diens vrouw Liene Levit was overleden. Abraham bleef bij zijn dochter wonen totdat hij in januari 1942 aan hartfalen overleed. In 1929 verhuisden Eli en Roosje met hun kinderen naar Rijksstraatweg 9, terwijl Herman en Helena in de Haitsma Mulierstraat bleven wonen.
Roosje en Eli zijn met de trein van 26 augustus 1942 van de Westergracht naar Westerbork gebracht en vervolgens twee dagen later naar Auschwitz, waar zij op 31 augustus samen met 108 andere Haarlemse Joden werden vermoord. Of zij zichzelf ingevolge de oproep van de bezetter bij de Westergracht gemeld hebben dan wel met de razzia van de nacht van 25 op 26 augustus zijn opgepakt weten we niet. Uit het feit dat de kinderen niet (meteen) werden meegenomen zou men het eerste kunnen vermoeden.
Herman en Helena zijn direct daarna met hun dochter ondergedoken, eerst in Velsen en na de ontruiming van Velsen op de Dickmansstraat 68 in Haarlem, bij de familie Bottelier. Daar zijn ze de gehele rest van de oorlog gebleven, en vlak na de oorlog is Liene Mina met Hendrik Bottelier getrouwd. Naast zus Helena had Roosje nog een jonggestorven zusje Jetta, en een broer Hartogh, in de familie bekend als Uncle Henry. Die was op zijn 18e van huis gegaan naar de VS en er is tot na de oorlog geen contact geweest. Na het bekend worden van de omvang van de shoah heeft hij zijn zus weer opgespoord en is met zijn vrouw nog enkele malen op bezoek geweest.
Deportatie uit Westerbork op 28 augustus 1942.
Vermoord in Auschwitz op 31 augustus 1942.
Roosje werd 56 jaar.
ADOLF ROSENBERG
27 april 1919 (Haarlem) – 7 mei 1943 (Sobibor)
Rijksstraatweg 9
Adolf Rosenberg, hier op de foto met zijn zusje Emilie, was het oudste kind van Eli (Emiel) Rosenberg en Roosje (Ro) Valk. Hij werd in 1919 op de Tetterodestraat 102 geboren, woonde daarna enkele jaren in Rotterdam, en vanaf 1925 weer in Haarlem: vier jaar op Haitsma Mulierstraat 21 en daarna op Rijksstraatweg 9.
In de militieregisters lezen we dat Adolf na de hbs-A de Hogere Textielschool volgde (manufacturiers¬opleiding). Hij werd op 4 februari 1938 voor de militaire dienst goedgekeurd. Zijn diensttijd ving aan in oktober 1938. Hij was in het bezit van een motorrijbewijs en mocht dienen bij de motordienst. Dat hij betrekkelijk tenger moet zijn geweest (56 kg bij 1.70m lengte) stond daaraan blijkbaar niet in de weg. In het begin van de oorlog was hij nog in actieve dienst. Door de capitulatie werd hij op 15 mei formeel krijgsgevangene. Hij werd op 7 juni 1940 gedemobiliseerd, na de algemene order die generaal Winkelman daartoe op 4 juni gaf.
Nadat Adolfs ouders op 26 augustus 1942 waren weggevoerd, bleef Adolf nog enige tijd alleen aan de Rijksstraatweg wonen. Eind december verhuisde hij naar de Schoterweg 168, waar Abraham de Lieme woonde, de voorzitter van het Joodse kerkbestuur. Adolf is later opgepakt en op 1 mei 1943 in Westerbork ingeleverd; vandaar werd hij drie dagen later naar Sobibor getransporteerd en daar meteen vergast.
Het leeggekomen huis Rijksstraatweg 9, waarvan hij op dat moment de erfgenaam zal zijn geweest, werd door de ANBO geconfisqueerd en door NSB’ers doorverkocht; het rechtsherstel kostte tot begin 1952.
Deportatie uit Westerbork op 4 mei 1943.
Vermoord in Sobibor op 7 mei 1943.
Adolf werd 24 jaar.
EMILIE HELENA ROSENBERG
18-11-1923 (Rotterdam) – 5-2-1943 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 9
Emilie Helena Rosenberg was het tweede en jongste kind van Eli (Emiel) Rosenberg en Roosje (Ro) Valk. Zij werd in 1923 op de Jericholaan 76b in Rotterdam-Kralingen geboren, en woonde vanaf 1925 in Haarlem: vier jaar op Haitsma Mulierstraat 21 en daarna op Rijksstraatweg 9. We zien haar op de foto met haar oudere broer Adolf en haar nichtje Liene Mina, de dochter van haar moeders zus Helena Henriëtte Rosenberg-Valk die om de hoek op Haitsma Mulierstraat 25 woonde.
Emilie was, na de huishoud- en industrieschool, leerling-verpleegster geworden. In die hoedanigheid trad ze op 8 juli 1942 in dienst bij de grote Joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch. Daar had ze ook kost en inwoning. Zoals bekend gaf de bezetter opdracht om de gehele instelling in de nacht van 21-22 januari 1943 te ontruimen. Onder begeleiding van 51 personeelsleden werden 1080 patiënten rechtstreeks naar Auschwitz gereden en daar vermoord. Naar schatting hebben slechts 170 mensen – patiënten zowel als verzorgers – kunnen onderduiken.
Het grootste deel van het personeel dat niet als begeleider met de patiënten was meegegaan of meegestuurd, werd in twee fases naar Westerbork gebracht. Daaronder Emilie. Emilie is op 2 februari 1943 op de trein naar Auschwitz gezet, en daar bij aankomst vermoord.
Deportatie uit Westerbork op 2 februari 1943.
Vermoord in Auschwitz op 5 februari 1943.
Emilie werd 19 jaar.
ALFRED LOUIS HEMELRAAD
14 april 1927 (Amsterdam) – 28 mei 1943 (Sobibor)
Rijksstraatweg 39
Alfred werd op de Rijnstraat 212 (3-hoog) in Amsterdam geboren als jongste van vier kinderen van Antonie Daniël Hemelraad en Mina (Minnie) Wolf. Antonie was afkomstig uit Dordrecht en had eerder in Breda en Leiden in confectiewinkels gewerkt. In augustus 1938 kwam het gezin op Rijksstraatweg 39 wonen. Daar werd Antonie houder van het filiaal van Klumper’s Kleedinghuis. De beide oudste kinderen, Rozet (1916) en Hijman (1919), verlieten het huis toen zij vlak na elkaar in augustus en september 1939 trouwden. Van hun broer Willem (1924) bestaat een cijferlijst van het Joods Lyceum uit 1941, waar hij toen in de derde klas zat.
Alfred, de jongste, volgde een andere route. Volgens de archieven was hij bontwerker. Vermoedelijk was hij in de leer bij zijn broer Hijman, die met zijn eveneens jonge vrouw Sellien Rodrigues een ‘pelterij’ (bontatelier) leidde op nummer 43 van de chique Galerij in Amsterdam. Dat was het winkelparadijs naast het Paleis voor Volksvlijt en bevond zich precies op de plaats waar nu de Nederlandsche Bank staat. Misschien verbleef Alfred ook wel bij zijn broer en schoonzus, die in de Deurloostraat woonden.
Het vermoeden dat Alfred bij hen werkte wordt in elk geval versterkt door de wetenschap dat Alfred tegelijk met Hijman en Sellien is gearresteerd. Zij zijn op 14 mei 1943 in Vught gevangen gezet en werden van daaruit op 23 mei naar Westerbork vervoerd. Twee dagen later vertrok hun trein naar Sobibor, alwaar zij bij aankomst alle drie op 28 mei zijn vermoord.
De ouders Antonie en Mina hebben, net als hun andere twee kinderen, de oorlog overleefd. Zij keerden eind 1945 uit onderduik terug naar de Rijksstraatweg 39 en vierden daar in 1964 nog hun gouden huwelijksfeest. Intussen was Willem met zijn vrouw Ronny Rubens naar Sydney geëmigreerd en woonde Rozet in Schiedam, nadat haar echtgenoot Barend Franschman wel in de Holocaust was vermoord. Rozet en Willem stierven in 1987 resp. 1986 kinderloos, zodat er geen directe nazaten meer leven.
Deportatie uit Westerbork op 25 mei 1943.
Vermoord in Sobibor op 28 mei 1943.
Alfred werd net 16 jaar.
PHILIPPUS VAN COEVORDEN
22 juli 1888 (Strijen) – 6 september 1944 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 49
Philippus werd in Strijen geboren als zesde van acht kinderen van Jozef van Coevorden en Roosje Kleinkramer. Hij groeide in Strijen op, werkte twee jaar als leerling-slager in Werkendam, en trouwde op zijn dertigste in Amsterdam met Sientje van Wezel uit die stad. Ook op de trouwakte staat slager als beroep. Zij vestigden zich in Maasdam, waar in juni 1919 hun zoon, en enig kind, Josephus Arthur werd geboren. Eind jaren ’20 hadden zij een sigarenzaak op de Parallelweg in Zandvoort en vanaf 1931 op de Cronjéstraat 126 in Haarlem, waar nu de SNS-bank zit. Later adverteerde Philippus op dat adres met een reparatiewinkel voor radio’s en dergelijke. Kennelijk had hij een goed gevoel voor fijne techniek.
In april 1940 volgde de verhuizing naar de Rijksstraatweg 49. De advertenties hierboven, van 4 en 11 mei 1940, geven aan dat zij de aandacht hadden verlegd naar goud en zilver. Het verschil tussen de twee advertenties? Op 10 mei was de oorlog in Nederland uitgebroken.
In het najaar van 1942 zijn Philippus en Sientje ondergedoken – er is een opsporingsbevel naar hen van 3 december 1942. Zij hebben dat lang volgehouden, maar hun schuilplaats is uiteindelijk verraden en op 6 juli 1944 kwamen zij in Westerbork terecht. Gevolgd door straftransport naar Auschwitz op 3 september en hun dood aldaar, drie dagen later.
Philippus’ oudste zus was in 1929 overleden. Op één na vonden al zijn andere broers en zussen de dood in de Holocaust. Van zijn broers Ruben en Simon hebben wel enkele kinderen de oorlog overleefd en voor het voortleven van de familie gezorgd.
Deportatie uit Westerbork op 3 september 1944.
Vermoord in Auschwitz op 6 september 1944.
Philippus werd 56 jaar.
SIENTJE VAN COEVORDEN-VAN WEZEL
27 maart 1886 (Amsterdam) – 6 september 1944 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 49
Sientje werd op de Utrechtsedwarsstraat 104 in Amsterdam geboren, als vijfde van acht kinderen van de slager Benjamin van Wezel en zijn vrouw Kaatje Kleinkramer. Zij trouwde op 2 oktober 1918 met de uit Strijen afkomstige Philippus van Coevorden, toen eveneens slager van beroep. Sientje en Philippus waren neef en nicht – hun moeders waren zussen en beiden afkomstig uit Strijen. Sientjes vader en een van Philippus’ broers waren de getuigen op de bruiloft.
Bijna negen maanden later werd Sientjes zoon en enig kind Josephus Arthur geboren. De dankadvertentie die Philippus enkele weken later in het NIW plaatste, doet denken dat de bevalling en het herstel wellicht zwaar geweest zijn. De zuster Kleinkramer die genoemd wordt, was waarschijnlijk Sientjes tante Setje, ook een zus van haar moeder. Sientje en Philippus woonden in het begin van hun huwelijk in Maasdam, maar eind jaren ’20 in Zandvoort. Vanaf 1931 vinden we hen op de Cronjéstraat 126 in Haarlem met een sigarenwinkel, en later een radiowinkel. In april 1940 betrokken zij de Rijksstraatweg 49, en adverteerden daar met handel in goud en zilver.
In het najaar van 1942 zijn Sientje en Philippus ondergedoken. Zij hebben dat ruim anderhalf jaar volgehouden, maar hun schuilplaats is uiteindelijk verraden en op 6 juli 1944 kwamen zij in Westerbork terecht. Zij werden twee maanden later, op zondag 3 september 1944, op straftransport naar Auschwitz gezet. Dat was het laatste transport dat van Westerbork naar Auschwitz ging, met onder anderen ook Anne Frank aan boord.
Van Sientjes familie is een groot deel slachtoffer geworden van de Holocaust, daaronder haar zus Roosje die met haar man Benjamin Cohen in Haarlem een juwelierszaak had op de Cronjéstraat 89 en later Houtplein 15. Enkele anderen, of kinderen van hen, hebben de Holocaust overleefd, zodat de familie niet van de aardbodem is verdwenen.
Deportatie uit Westerbork op 3 september 1944.
Vermoord in Auschwitz op 6 september 1944.
Sientje werd 58 jaar.
JOSEPHUS ARTHUR VAN COEVORDEN
13 juni 1919 (Maasdam) – 28 april 1945 (Pölling über Neumarkt)
Rijksstraatweg 49
Josephus kwam ter wereld in Maasdam, als eerste en enig kind van Sientje van Wezel en Philippus van Coevorden. Hij werd spoedig geroemd om zijn musicaliteit. Hij leerde saxofoon, trompet, toetsen, gitaar en viool spelen, en had onder meer les van de Joods-Oekraïense jazz-musicus Jascha Trabsky (1908-1973) in Den Haag. Zelf speelde Josephus al vanaf zijn zeventiende professioneel in de Haagse jazz- en swingmuziek onder de naam Mickey van Coevorden.
Een week voor de oproepingen dook hij onder, maar niet op hetzelfde adres als zijn ouders. Op de foto zien we hem rechts, op zijn onderduikadres, met een van zijn neven. Hij slaagde er langdurig in om onder de radar te blijven. Maar in de zomer van 1944 werden zowel hij als zijn ouders door verraad opgepakt, op dezelfde dag, en naar Westerbork vervoerd en daarna met de laatste trein naar Auschwitz. Anders dan zijn ouders overleefde hij Auschwitz. Hij werd namelijk als saxofonist opgenomen in het kamporkest – het orkest waarin ook Lex van Weren zat, met en over wie Dick Walda het aangrijpende boek Trompettist in Auschwitz schreef.
Bij de nadering van de Russen in januari 1945 werd hij overgebracht naar het kamp Dachau. Hij kwam daar aan op 28 januari, Auschwitz was de dag daarvoor inmiddels bevrijd. Ook in Dachau werd hij in het orkest opgenomen. Toen de Amerikanen Dachau eind april bevrijdden was hij nog in leven, in één van de buitenkampen, vermoedelijk Mühldorf. Toch overleefde hij de oorlog niet. Tien dagen voor het einde van de oorlog kwam hij op terugweg naar huis om bij Pölling über Neumarkt, een plaatsje nabij Neurenberg. Het verhaal is dat hij daar langs de spoorlijn door een SS-begeleider van de terugmars werd doodgeschoten. Pölling was echter op 22 april reeds bevrijd door de Amerikanen, wat dat verhaal extra wrang maakt.
Deportatie uit Westerbork naar Auschwitz op 3 september 1944.
Vermoord in Pölling über Neumarkt op 28 april 1945.
Josephus werd slechts 25 jaar.
MOZES REENS
6 augustus 1895 (Amsterdam) – 30 april 1943 (Sobibor)
Rijksstraatweg 93
Mozes werd in Amsterdam geboren als vierde van zes kinderen van Jacob Levie Reens en Mietje Halverstad, waarschijnlijk op de St. Antoniesbreestraat 77. Hij trouwde op 12 december 1922 met Henriëtte Barber, van de modewinkel ‘Gezusters Barber’ in Amsterdam, en kreeg met haar twee kinderen, Sally Jacques in 1923 en Mary Sophie in 1926.
Eind jaren ’20 woonde het gezin korte tijd op de Rijnegomlaan 62 in Aerdenhout, maar vanaf 1930 weer in de Amsterdamse Rivierenbuurt, achtereenvolgens op de Zuider Amstellaan (tegenwoordig Rooseveltlaan), de Rijnstraat en de Dintelstraat. In 1938 kocht Mozes op de veiling in de Bilderdijkstraat het winkel-woonhuis aan de Rijksstraatweg 93 in Haarlem. Daar opende hij een kledingwinkel – in tricotage volgens het adresboek, maar niet alleen daarin, zoals de afgebeelde advertentie uit 1940 laat zien.
Reeds vroeg in het najaar van 1942 waren Mozes en Henriëtte ondergedoken. Want op 22 oktober 1942 ging er een opsporingsbericht voor Mozes, Henriëtte, Sally en Mary uit. Na enkele maanden zijn Mozes en Henriëtte niettemin opgepakt. Zij zijn op 19 februari 1943 in Vught gevangen gezet wegens ‘illegalität’. Zes weken later, op 31 maart, zijn zij naar Westerbork vervoerd en van daaruit eind april naar Sobibor om daar vergast te worden.
Mozes was niet de enige Reens in de textiel. Van zijn oudste zus Rachel, die getrouwd was met Bernard Bles, zijn ook nu nazaten actief in de wereld van mode en ontwerp in Amsterdam. Van zijn neef Jaap Reens bestaan plaatopnamen als cabaretier. Over enkele nazaten van Mozes’ broers en zussen heeft Ruth Frenk geschreven in haar recente boek ‘Bei uns war alles ganz normal’.
Deportatie uit Westerbork op 27 april 1943.
Vermoord in Sobibor op 30 april 1943.
Mozes werd 47 jaar.
HENRIËTTE REENS-BARBER
29 juni 1901 (Amsterdam) – 30 april 1943 (Sobibor)
Rijksstraatweg 93
Henriëtte werd in Amsterdam geboren als jongste van twee kinderen van Salomon Barber en Sophia Henriëtte Elekan. Haar jeugd bracht zij door op de Oude Doelenstraat 12, waar haar ouders een zaak in mode en stoffen voor dames hadden. Zij trouwde op 12 december 1922 met Mozes Reens en kreeg met hem twee kinderen, Sally Jacques in 1923 en Mary Sophie in 1926, in wier namen we de vier grootouders herkennen.
Vermoedelijk woonden zij in de eerste jaren bij Henriëttes moeder op de Oude Doelenstraat 12. Eind jaren ’20 woonde het gezin korte tijd in een net nieuwe villa in Aerdenhout, maar vanaf 1930 weer in Amsterdam, in de Rivierenbuurt. Waar ze overigens op meerdere adressen woonden, eerst op de Zuider Amstellaan 218, daarna de Rijnstraat 199 en ten slotte de Dintelstraat 116.
Vanaf mei 1938 woonde het gezin op de Rijksstraatweg 93 in Haarlem. Daar opende Mozes een kledingwinkel. Al die tijd woonde Henriëttes moeder ook bij hen, wier 19 jaar oudere man in 1919 was overleden.
Vanwege, of kort na de oproep van de bezetter op 24 augustus 1942 om zich te melden, waren Mozes en Henriëtte ondergedoken. Al op 22 oktober 1942 ging er een opsporingsbericht voor hen en de kinderen uit. De kinderen waren overigens ergens anders ondergedoken dan hun ouders. Na enkele maanden zijn Mozes en Henriëtte niettemin opgepakt. Zij zijn op 19 februari 1943 in Vught gevangen gezet wegens ‘illegalität’. Enkele weken later, op 31 maart, zijn zij naar Westerbork gebracht en van daaruit eind april naar Sobibor gestuurd om daar vergast te worden.
Henriëtte had één twee jaar oudere zus, Rozetta Judith (Ro) Barber, die op de grens van de nieuwe eeuw was geboren en die getrouwd was met de koopman Max Kan. Ook Ro had twee kinderen, Sally en Renée Kan. Deze Sally was in de razzia van 11 juni in Amsterdam opgepakt en naar Mauthausen gestuurd, waar hij eind september bezweek. Ro, Max en Renée eindigden in juli 1943 in Sobibor.
Deportatie uit Westerbork op 27 april 1943.
Vermoord in Sobibor op 30 april 1943.
Henriëtte werd 41 jaar.
SALLY JACQUES REENS
3 oktober 1923 (Amsterdam) – 28 november 1943 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 93
De naam van Sally Jacques eert zijn beide grootvaders, Salomon Barber en Jacob Reens. Hij was de oudste van twee kinderen van Mozes Reens en Henriëtte Barber, en bracht zijn eerste jaren met hen waarschijnlijk door, inwonend bij zijn grootmoeder op de Oude Doelenstraat 12 in Amsterdam. In mei 1938 kwam hij met zijn ouders en grootmoeder op de Rijksstraatweg 93 wonen.
Van jonge mensen uit de vooroorlogse tijd bevat het internet meestal niet veel sporen. Wel weten we uit enkele uitslagen van athletiekwedstrijden dat hij actief sporter was. In wedstrijden maar ook in de wandelsport. Op de bovenstaande foto van joodsmonument.nl staat Sally uiterst links, in de lichte regenjas.
Op 22 oktober 1942 gaf de politie een opsporingsbevel uit wegens onderduiken voor Sally, zijn ouders en zijn zus Mary. Zijn grootmoeder daarentegen was op de Rijksstraatweg blijven wonen. Sally werd niet tegelijk met zijn ouders in maart 1943, maar later wel tegelijk met zijn grootmoeder in augustus 1943 naar Westerbork gebracht. Dat doet vermoeden dat oma zich over hem en zijn zus had ontfermd. Wat slechts tot uitstel leidde. Op 24 augustus werd Sally met zijn oma en Mary naar Auschwitz gestuurd. Oma en Mary werden bij aankomst meteen vermoord, maar Sally werd door de kampbeheerders nog nuttig geacht. Hij vond de dood drie maanden later, op 28 november 1943.
Deportatie uit Westerbork op 24 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 28 november 1943.
Sally werd net 20 jaar.
MARY SOPHIE REENS
15 juni 1926 (Amsterdam) – 27 augustus 1943 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 93
Mary Sophie was de jongste van beide kinderen van Henriëtte Barber en Mozes Reens. In haar namen herkennen we de grootmoeders, Mietje Halverstad en Sophia Elekan. Ze werd waarschijnlijk op de Oude Doelenstraat 12 in Amsterdam geboren, maar niet lang daarna verhuisde ze naar Aerdenhout, en in 1930 terug naar Amsterdam in de Rivierenbuurt. In 1938 kwam ze op de Rijksstraatweg 93 in Haarlem te wonen.
De lokale krant vermeldt enkele uitslagen van athletiekwedstrijden waar haar naam in staat. Voor het overige heeft zij, zoals zoveel kinderen, weinig sporen achtergelaten die nu op het internet vindbaar zijn. Op de site van joodsmonument.nl staat bovenstaande foto (© NIW) van een Joodse wandelclub uit de winter van 1941-1942, waarop zowel Mary als haar broer Sally staan afgebeeld.
Op 22 oktober 1942 gaf de politie een opsporingsbevel uit wegens onderduiken voor Mary, haar ouders en haar broer Sally. Haar ouders werden in februari 1943 gearresteerd. Mary en Sally echter niet – vermoedelijk waren zij onder de hoede van hun oma, die niet was ondergedoken maar in het huis was blijven wonen. In elk geval werden Mary en Sally begin augustus tegelijk met oma opgepakt en in Westerbork gebracht. Drie weken later, op 24 augustus 1943, werden zij op de trein naar Auschwitz gezet, waar Mary net als haar oma direct bij aankomst werd vermoord. Haar broer stierf er drie maanden later.
Deportatie uit Westerbork op 24 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 27 augustus 1943.
Mary werd maar 17 jaar.
SOPHIA HENRIETTA BARBER-ELEKAN
22 juni 1874 (Venlo) – 27 augustus 1943 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 93
Sophia werd in Venlo geboren, waar zij op de Nieuwstraat 190 opgroeide. In 1892 verhuisde zij naar Nijmegen, en later naar Amsterdam. Daar trouwde ze op 9 maart 1899 met de negentien jaar oudere Salomon Barber. Salomon zette rond die tijd de modezaak ‘Gezusters Barber’ voort, nadat kort tevoren faillissement was uitgesproken over zijn zus Fanny. De zaak zat toen op de Nieuwendijk 160, maar werd in 1901 verplaatst naar de Oude Doelenstraat 12. De ‘Gezusters Barber’ hebben daar bijna dertig jaar gewinkeld, met een onderbreking rond 1913 voor een grote verbouwing waarbij ook de panden op nummer 14 en 16 erbij werden getrokken.
Salomon maakte dat niet al die tijd mee. Hij overleed op 13 februari 1919, waarna Sophia de zaak voortzette, totdat ze die in 1929 verkocht en bij haar jongste dochter Henriëtte en haar man Mozes Reens introk. Ze verhuisde in 1938 met hen mee naar de Rijksstraatweg in Haarlem.
In het vroege najaar van 1942 doken Mozes en Henriëtte, en hun kinderen, onder. Wellicht hadden zij een oproep voor Westerbork ontvangen, of wellicht had het lot van hun neef Sally Kan in Mauthausen hen extra alert gemaakt. Het archief laat zien dat Sophia wel in het huis aan de Rijksstraatweg 93 is blijven wonen. Bij haar staat genoteerd dat ze eind maart 1943 was ondergedoken. Misschien na de arrestatie van Mozes en Henriëtte in februari 1943. Het mocht niet baten. Sophia werd op 8 augustus 1943 in Westerbork geregistreerd, samen met haar kleinkinderen Sally en Mary. Alle drie werden op 24 augustus op de trein naar Auschwitz gezet, waar Sophia en Mary bij aankomst direct werden vergast.
Sophia’s dochter Henriëtte was op 30 april 1943 al omgebracht in Sobibor. Op 23 juli waren daar ook haar andere dochter, Rozetta, en schoonzoon Max Kan vermoord.
Deportatie uit Westerbork op 24 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 27 augustus 1943.
Sophia werd 69 jaar.
RACHEL PEPER – COHEN RODRIGUES
21 augustus 1922 (Haarlem) – 12 oktober 1942 (Auschwitz)
Rijksstraatweg 154
Rachel (Chelly) Cohen Rodrigues was een nakomertje, het vijfde kind van Abraham Cohen Rodrigues en Flora Winnink, voor wie we struikelstenen legden bij President Steijnstraat 99rd. Op 1 april 1942 trouwde ze met Cherlok Peper (1919), zoon van Jacob Peper en Dirkje Maria Baruch. Cherlok was ook een nakomertje, in een nog groter gezin dan Rachel. Najaar 1941 was Cherlok bij Rachel en haar ouders in huis gekomen. Of hij toen al haar geliefde was of nog pas een kamerhuurder?
Het jonge stel wekt in elk geval de indruk zich niet de wet te hebben laten voorschrijven. Op de dag van hun huwelijk trokken Rachel en Cherlok in de woning op Rijksstraatweg 154, zonder zich iets aan te trekken van het verhuisverbod voor Joden. Dat leidde al snel tot aandacht van de zijde van de politie. Maar dat zal niet de reden zijn waarom Rachel enkele maanden later, op 16 juni 1942, in opdracht van de SD uit Amsterdam werd gearresteerd, samen met Siene Verboom-Franken en Manus van Praag. We denken dat zij en Cherlok actief waren in socialistische of zelfs communistische kringen. Het was in ieder geval (toen) niet vanwege haar Joodse afkomst, de opdracht tot de Jodenvervolging werd pas later die zomer gegeven. Rachel zag de gevangenis aan de Nieuwe Doelenstraat en later het Oranjehotel in Scheveningen van binnen, alvorens begin september samen met Siene Verboom naar het vrouwenkamp Ravensbrück te worden gestuurd. Daarvandaan werd zij, nu waarschijnlijk wel om haar Joodse afkomst, een maand later naar Auschwitz doorgezonden, en daar op 12 oktober vermoord.
Van haar dood ontving Cherlok op 29 oktober bericht uit Auschwitz. Dat was voor hem reden om de Rijksstraatweg te verlaten en terug te keren naar zijn moeder in de Zuidpolderstraat. Voorjaar 1943 vertrok hij vervolgens – midden in oorlogstijd – naar Riga “om het communisme te leren”, zoals een familielid schreef. Hij heeft daar aan de strijd deelgenomen en sneuvelde op 25 april 1944, zo vermeldt een grafmonument een eindje buiten Riga.
Arrestatie op 16 juni 1942.
Deportatie naar Ravensbrück op september 1942.
Van Ravensbrück naar Auschwitz.
Vermoord in Auschwitz op 12 oktober 1942.
Rachel werd 20 jaar.