Schotersingel

Brandina Polak-Van Aalten, rechts, met haar zoon, de huishoudster en haar kleinkinderen, ca. 1929 (Yad Vashem)

Brandina's kleinkinderen Jaap, Betsy met fiets en Brandina Polak voor hun huis (rechts) op Schotersingel 13, ca. 1932

BRANDINA POLAK-VAN AALTEN
6 oktober 1859 (Veenendaal) – 16 april 1943 (Sobibor)

Schotersingel 13

Brandina is de weduwe van Jacob Polak (1851-1915). Haar ouders waren Lion Simon van Aalten en Elisabeth de Jongh. Brandina’s echtgenoot is begraven op de joodse begraafplaats aan de Amsterdamsevaart. Brandina was een zus van Leentje van Aalten (1856-1936) die trouwde met Abraham ‘Bram’ Polak (1853-1881). De broers Jacob en Abraham Polak waren oudere broers van Joseph Philip Polak. De jongere broer Joseph Philip huwde Rosalie van Aalten, een zus van Brandina en Leentje. Rudolf Polak was een zoon uit dit derde Polak-Van Aalten huwelijk: hij was koster van de Haarlemse synagoge en woont bij het begin van de oorlog op nummer 59. Hij werd op 28 mei 1943 in Sobibor vermoord.

Op nummer 13 woont behalve Brandina ook lange tijd Hester Polak-Polak (1856-1935), een zus van de drie hiervoor genoemde broers Polak. Hester was gehuwd met Mozes ‘Maurits’ Joseph Polak (overl. Rotterdam 1916). Het ligt voor de hand dat Brandina en Hester elkaar steunden door samen te wonen na het overlijden van hun echtgenoten in respectievelijk 1915 en 1916.

Bij de bewoners van Schotersingel 13 voegt zich op 31 december 1942 het gezin van Levie ten Brink, tot dan wonend op Rozenhagenstraat 34. Hij is boekhouder van het joodse Joles ziekenhuis in Haarlem. Op 1 juli 1943 wordt van dit gezin het vertrek naar Duitsland in Haarlem geregistreerd. Die registratie loopt achter op de feiten: de ouders en de drie kinderen zijn op 28 mei en 4 juni 1943 vermoord in Sobibor. Waarschijnlijk is toenemende armoede de reden geweest dat het gezin introk op Schotersingel 13.

Tot uiterlijk februari 1943 wonen op nummer 13 ook Brandina’s zoon, de handelsagent Emile Leon Polak (geb. 1890: ‘Yehuda’ in Israel), zijn echtgenote Elsie Helena Polak-Polak (geb. 1899: ‘Else’ in Israel), getrouwd in 1920 in Engeland in de synagoge van Prestwich, en hun drie kinderen Betty/Betsy/Betje (Haarlem, 25 juli 1921 – kibboets Dovrat 2020: ‘Hadassa’ in Israel), Brandina/Bernardine(19 nov. 1923-kibboets Sde Nehemia 2017: ’Dini’ in Israel ) en Jacob (geb. 1926: ‘Jap’ in Israel). De ouders en Betty en Jacob overleven de oorlog op verschillende adressen in de onderduik. Op 7 december 1945 wordt in Haarlem geregistreerd dat zij weer op Schotersingel 13 wonen.

Kleindochter Brandina was bij aanvang van de oorlog, via de Deventer Vereniging, leerling tuinbouw van de vakopleiding voor Palestina Pioniers in Huize Voorburg in Elden bij Arnhem. Voordat onderduiken lukt, wordt Brandina met de andere leerlingen daar opgepakt en via Arnhem naar Westerbork gebracht waar zij op 4 oktober 1942 aankomt. Veel van de sterke en praktisch opgeleide pioniers worden in Westerbork ingezet voor allerlei werkzaamheden en zijn daardoor voorlopig veilig voor verder transport naar een vernietigingskamp. Brandina krijgt in Westerbork via het Rode Kruis en de Jewish Agency immigratiepapieren voor Palestina. Dat maakt haar een kandidaat voor een van de gevangenenruilen. Op 1 februari 1944 gaat zij vanuit Westerbork op transport naar Bergen-Belsen en na vertrek op 29 juni 1944 arriveert zij na een tiendaagse reis op 10 juli 1944 in Palestina, bij een laatste ruil van joodse gevangenen in Bergen-Belsen tegen Duitse leden van de Templergemeinschaft. Deze Templers waren krijgsgevangenen van het Brits bestuur in Palestina.

Onderweg bij een tussenstop voor de nacht op het treinstation van Boedapest, waar Brandina arriveert met een personentrein, goed te eten krijgt en een redelijk comfortabele slaapplek heeft boven in het station, en dus weer went aan het idee ‘mens’ te zijn, wordt zij die nacht toch alsnog geconfronteerd met de ellende waar zij van weg dacht te rijden. Op het station houdt een goederentrein halt. Vanuit de vergrendelde veewagens klinkt gejammer en wordt gesmeekt om water. SS’ers laten niemand in de buurt komen. Vroeg in de ochtend vervolgt die trein zijn reis naar Polen, op weg naar een vernietigingskamp. Auschwitz is nog in vol bedrijf.

Brandina’s oudere zus Betty Polak is in 1939 in Engeland op bezoek bij haar grootouders. Op verzoek van haar vader keert zij terug naar Haarlem. Enige tijd werkt zij in het Joles ziekenhuis, de joodse vleugel van het Elisabeth Gasthuis. Zij ontmoet omstreeks 1940 haar latere man Ernst Rosen (1919-1987) die in 1938 uit Berlijn naar Nederland vluchtte. Net als zus Brandina/Dini bereidt zij zich in Elden enige tijd voor op emigratie naar Palestina. Daarna volgt vanaf februari 1943 een periode van onderduik, aanvankelijk samen met haar verloofde Ernst, bij Pietje Besse-Perfors in Hillegom. Vanwege huiszoekingen in Hillegom moeten zij daar weg. Ernst Rosen gebruikt een vervalste ID-kaart waardoor hij de plaats kan overnemen van een Nederlandse jongeman die voor de Arbeitseinsatz is opgeroepen. Hij overleeft als tewerkgestelde de oorlog in zijn geboortestad Berlijn. Betty overleeft de oorlog op een ander onderduikadres in Nederland. Kort na de oorlog vinden Ernst en Betty elkaar weer terug en zij trouwen in oktober 1945 in Deventer. In 1946 emigreren zij. Na internering door de Britten op Cyprus, bereiken zij in december 1946 Palestina. Betty overlijdt in 2020 als bijna 100-jarige op kibboets Dovrat als Hadassa Rosen-Polak.

Na de oorlog wonen Jacob en zijn ouders nog enige tijd op Schotersingel 13: op 28 april 1950 ondertekent Brandina’s moeder Elsie Helena op dit adres nog het familiebericht voor haar overleden vader Henri Polak (1854- Manchester 1950). In 1952 emigreren de ouders naar Israël.

Als Brandina Polak-Van Aalten in Westerbork verblijft, is haar gezondheid zo slecht dat zij op 3 april 1943, 10 dagen voor haar transport naar Sobibor, nog opgenomen wordt in het ziekenhuis van Westerbork.

Deportatie uit Westerbork op 13 april 1943.

Vermoord in Sobibor op 16 april 1943.

Zij werd 83 jaar.

Yad Vashem, Records Brandina Polak: item nr. 8672750 file number 132, record group 0.40 The Netherlands Collection, periode 1942-1994; https://www.nljewgen.org/vereniging/de-lezingen/deventer-joden-en-de-deventer-vereniging/; Yad Vashem: https://collections.yadvashem.org/en/documents/5263289 (Documentation Holocaust survivors Kibbutz Dovrat); https://www.yadvashem.org/yv/en/exhibitions/false-identity/haarlem-rozen.asp.: Voor de roman Michael van Menno Kallmann (2019) interviewde de schrijver Brandina/Dini Polak in 2017. Net als Brandina/Dini maakten hoofdpersoon van het boek Michael en zijn moeder Shulamit deel uit van de gevangenenruil Bergen Belsen – Palestina; H. Putman, ‘Dini Polak, een Palestina-pionier uit Elden’, in: Kringbulletin Historische Kring Elden 42 (mei 2023, nr. 155) p. 122-125.

Jansje van der Hoeden-Fortuijn,
ca. 1941 (Joods Museum)

JANSJE VAN DER HOEDEN-FORTUIJN
4 februari 1876 (Nijkerk) – 9 april 1943 (Sobibor)

Schotersingel 59

Jansje is gehuwd geweest met de kleermaker Simson van der Hoeden (1877-1927), vennoot in de manufacturenzaak Van der Hoeden op Langestraat 13-15 in Nijkerk. Zij was een dochter van Mozes Abraham Fortuijn en Aaltje Rubens. Haar vader had een bakkerszaak en vervulde in de sjoel de rol van voordrager van gebeden. Jansjes zus Elisabeth (1873-1943) huwde Simsons broer Samuel van der Hoeden (1879-1943). Dit laatste, in Nijkerk wonende  echtpaar werd net als Jansje in Sobibor vermoord. De Nijkerker broers Van der Hoeden hadden via hun moeder Johanna Mok (Haarlem 1846-Nijkerk 1938) al een connectie met Haarlem. Zij was door haar huwelijk in 1875 met Eleazer van der Hoeden naar Nijkerk verhuisd maar zij zal contact hebben gehouden met haar vele broers en zussen in Haarlem en hun nazaten. Mede door Johanna zullen haar neven, de fruitverkoper Izak Mok (Haarlem 1874-Sobibor 1943) en Salomon Mok (Amsterdam 1883-Auschwitz 1943) de overstap naar Nijkerk hebben gemaakt. Daar trouwde Izak met Sara, dochter van Mordechai van der Hoeden, en Salomon met Esther, dochter van Eleazer van der Hoeden en Johanna Mok. In Nijkerk werken omstreeks 1930 in de Langestraat 13-15 drie Van der Hoedens, onder wie Simsons broer Samuel, de weduwe Johanna van der Hoeden-Mok en Salomon Mok samen in een vennootschap gespecialiseerd in manufacturen. Die zaak gaat in 1933 failliet.

Het echtpaar Simson Van der Hoeden-Jansje Fortuijn krijgt zeven kinderen. Twee overlijden zeer jong: Johanna (1905-1907) en Elisabeth (1913-1913). Een derde dochter kreeg opnieuw de naam Johanna (geb. 1911). De vijf kinderen die de kindertijd overleefden - Mozes, Esther, Aaltje, Eliazer en Johanna - werden allen vermoord in de oorlog.

Van deze vijf kinderen hebben Esther en Eliazer de meeste sporen in de geschiedenis achtergelaten.

Esther huwt op 13 januari 1937 in Haarlem met Abraham Goud, zoon van de Haarlemse banketbakker Elias Goud en Bertha Staal op Janssstraat 87. Het gezin woont in Zevenaar waar hij voorzanger en leraar van de joodse gemeente is. Zij krijgen een dochtertje Bertha. Op 13 mei 1941 overlijdt Abraham op 30-jarige leeftijd. Hij werd in Haarlem begraven, omdat zijn grootvader David Leonard Staal, tevens leermeester en voorbeeld, daar begraven lag. In november 1942 staat Esther in Zevenaar geregistreerd met VOW, ‘vertrokken onbekend waarheen’ hetgeen inhoudt dat zij is ondergedoken. Geholpen door haar schoonzus Truitje ‘Truida’ Goud en de vriend van Truitje, Joop Vink, duikt zij met haar dochtertje en Truitje onder in Haarlem bij de familie Bakker. Op 19 maart 1943 worden Truitje, Esther en de heer Bakker echter gearresteerd. Truitje, Esther en Jansje van der Hoeden-Fortuijn gaan op 6 april 1943 op transport naar Sobibor. Esther en Jansje zijn daar direct na aankomst vermoord. Truitje werkt in Sobibor in het Arbeitslager en komt bij de opstand van Sobibor om het leven. Esthers dochtertje Bertha Goud overleeft de oorlog in de onderduik dankzij Joop Vink.

Esthers broer Elias wordt achtereenvolgens chazan, voorzanger, in de joodse gemeenten Steenwijk en Gouda. Hij trouwt in 1939 met de Amsterdamse Betty Bonn. Door zijn functie behoort Elias tot de laatsten die op transport moeten. Zijn echtgenote Betty wordt op 19 november 1943 vermoord in Auschwitz en hij is op 31 maart 1944 bezweken in een van de satellietkampen van Auschwitz.

Door de slechte economische situatie in Nijkerk en betere kansen in Haarlem verhuist Jansje met haar gezin in december 1934. Zij gaat met haar zoon Mozes wonen op het adres Lange Wijngaardstraat 28rood in het oude centrum van Haarlem, vlakbij het joods gemeentegebouw op nummer 14. Zij heeft de functie van badvrouw bij de joodse gemeente. Vanuit de Lange Wijngaardstraat verhuizen zij 19 juni 1936 naar de Schotersingel. In 1938 huwt Mozes met Rebekka Colthof. Voordat Jansje op transport gaat naar Westerbork, waar zij op 29 maart 1943 aankomt, woont zij nog enige tijd gedwongen op Rijnstraat 15 in Amsterdam, net als Mozes en diens gezin en de de inwonende Rudolf Polak.

Deportatie uit Westerbork op 6 april 1943.

Vermoord in Sobibor 9 april 1943

Zij werd 67 jaar.

Mozes van der Hoeden, ca. 1941 (Joods Museum)

MOZES VAN DER HOEDEN
22 februari 1907 (Nijkerk) – 4 juni 1943 (Sobibor)

Schotersingel 59

Bij het begin van de oorlog is Mozes bode en koster van de joodse gemeente. Hij houdt lezingen over godsdienstige en politieke onderwerpen en is agent voor diverse joodse instellingen. Zijn kerkelijke functie houdt onder andere in dat hij met regelmaat aangifte doet bij de Haarlemse burgerlijke stand van gestorven joodse burgers. Het moet confronterend voor hem zijn geweest om op 17 mei 1940 aangifte te doen van verschillende Haarlemse joden die na de capitulatie op 15 mei 1940 kozen voor zelfdoding. De functie bij de joodse gemeente beschermt hem en zijn gezin enige tijd tegen transport naar Westerbork en verder. Wel krijgt de ‘emigrant’ Van der Hoeden in september 1942 bezoek van ambtenaren van de rooforganisatie van de NSDAP (Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg) die alvast een gedetailleerde inboedelinventaris komen opmaken van zijn huis.

Door de registratie van functionarissen bij de joodse gemeente zijn er pasfoto’s bewaard van hem en zijn moeder Jansje van der Hoeden-Fortuijn. Zijn collega Rudolf Polak komt bij hem inwonen. In de oorlog verhuizen Herman Calff en Rika Callf-Stoppelman op 17 november 1942 van de Kinderhuissingel 104 naar de Schotersingel. Zij werden op 9 juli 1943 in Sobibor vermoord.

Vanuit Haarlem verhuist het gezin Van der Hoeden-Coltof op bevel van de Duitse autoriteiten naar Amsterdam en woont daar enige tijd op Rijnstraat 15. Op 19 april 1943 doet Mozes aangifte bij de Amsterdamse politie vanwege de diefstal twee dagen eerder van bankbiljetten ter waarde van 150 gulden door een zakkenroller. Een kleine maand na dit incident gaat hij met zijn gezin op transport van Amsterdam naar Westerbork, waarna de trein naar Sobibor vertrekt op 1 juni 1943.

Deportatie uit Westerbork op 1 juni 1943.

Vermoord in Sobibor 4 juni 1943.

Hij werd 36 jaar.

REBEKKA VAN DER HOEDEN-COLTOF
4 mei 1912 (Nijkerk) – 4 juni 1943 (Sobibor)

Schotersingel 59

Rebekka is een dochter van Sander Coltof (1882-1943) en Rosetta Cohen (1886-1943). Zij trouwt met de “kerkelijke beambte” Mozes in Nijkerk op 24 november 1938. In 1942 krijgen zij een dochtertje Jochebed. Haar ouders en haar jongere zus Femia (1916-1943) worden net als Rebekka in Sobibor vermoord. Hun struikelstenen liggen voor het adres Kloosterstraat 3 in Nijkerk.

Vanaf 1911 was Rebekka’s vader godsdienstleraar van de joodse gemeente in Nijkerk. In 1936 was het dubbel feest in Nijkerk: in dat jaar vierde men daar zowel het zilveren huwelijk van het echtpaar Coltof-Cohen als het zilveren ambtsjubileum van Sander Coltof. Rebekka en haar toenmalige verloofde Mozes van der Hoeden waren bij de feestelijkheden aanwezig. In Nijkerk herinnert de Coltoflaan aan Sander Coltof.

Deportatie uit Westerbork op 1 juni 1943.

Vermoord in Sobibor 4 juni 1943.

Zij werd 31 jaar.

JOCHEBED VAN DER HOEDEN
20 juni 1942 (Haarlem) – 4 juni 1943 (Sobibor)

Schotersingel 59

Jochebed groeit de eerste 11 maanden van haar leven op in Haarlem waarna zij op 25 mei 1943 samen met haar ouders op transport gaat naar Westerbork.  Van daar volgt het transport naar Sobibor. Direct na aankomst is zij daar samen met haar ouders vermoord. Op 7 januari 1950 wordt haar dood geregistreerd bij de Haarlemse burgerlijke stand.

Deportatie uit Westerbork op 1 juni 1943.

Vermoord in Sobibor op 4 juni 1943.

Zij werd bijna 1 jaar oud.

Rudolf Polak, ca. 1941 (Joods Museum)

RUDOLF POLAK
9 april 1892 (Rotterdam) – 28 mei 1943 (Sobibor)

Schotersingel 59

Rudolf Polak is een zoon van de koopman in manufacturen Joseph Philip Polak (1858-1935), lid van de vennootschap A.J. Polak & Zonen in Rotterdam, en Rosalie Polak-Van Aalten (1858-1927).  Rudolf heeft een zus en broer gehad. Zijn zusje Amelia Elisabeth heeft hij nooit gekend. Zij overlijdt in 1886 kort na de bevalling. Zijn broer Philip, geboren in 1887, overlijdt in 1921. Rudolfs vader was na zijn verhuizing in 1913 uit Rotterdam een belangrijk lid van de joodse gemeente in Den Haag. In een artikel in de Haagsche Courant dat direct na zijn overlijden wordt gepubliceerd, wordt hij geroemd om zijn inzet voor de arme leden van de joodse gemeente in die stad.

Rudolf verlooft zich in 1931 met Elisabeth ‘Lies’ Hamburg (overl. Heemstede 18 juli 1957), dochter van Jesaia Hamburg en Roseline Hamburg-Van Moppes. Van een huwelijk komt het niet.

Van beroep is Polak handelsagent. Daarnaast is hij armenbezoeker namens het Nederlands Israëlitisch Armbestuur in Haarlem. Voordat hij op 5 november 1940 op de Schotersingel 59 intrekt bij de familie Van der Hoeden, woont hij op verschillende adressen in Haarlem. Mogelijk is hij vanwege anti-joodse maatregelen, onder andere gericht op economische uitsluiting en dus toenemende armoede, verhuisd naar de Schotersingel en daar onderhuurder geworden van de Van der Hoedens.  Hij is niet de enige onderhuurder:

- Simon Ph. de Vries komt op 19 september 1937 van Kleine Houtstraat 29 en vertrekt op 18 augustus 1939 naar Bussum. Waarschijnlijk betreft dit de winkelbediende Simon Philip de Vries (Lochem 1919- Sobibor 23 juli 1943) die in 1941 in Utrecht woont.

- Antonie Barasch-Marcus komt op 21 september 1938 uit Heemstede en zij vertrekt op 2 november 1938 naar Den Haag ( zij overlijdt daar op 19 februari 1941).

- Geerd Gerson (1920-Sobibor 28 mei 1943) komt op 30 december 1939 uit Groningen en vertrekt op 17 juni 1940 naar Zaanenlaan 62. Hij trouwt in april 1943 nog in Westerbork met Henriëtte Jacobs.

- Mijntje Bouwman-Mossel, weduwe van Lion Bouwman, komt op 12 maart 1941 met haar schoonzus Flora Bouwman uit Amsterdam en zij keren op 8 april 1941 terug naar Amsterdam. Mijntje en Flora overleven de oorlog en overlijden in Haarlem, respectievelijk in 1947 en 1950.

- Frans Herbert Bloemendal (Winschoten 1911-Sobibor 2 april 1943) verhuist op 21 juli 1941 van Zaanenstraat 85 naar de Schotersingel en verhuist op 3 juni 1942 naar Amsterdam. Hij woont voor zijn transport naar Westerbork op Rijnstraat 13 in Amsterdam, direct naast de familie Van der Hoeden en Rudolf Polak die in de eerste maanden van 1943 op nummer 15 komen te wonen. Op nummer 13 wonen ook zijn broer Johan Erich Bloemendal (1910- Warschau, 31 december 1943) met zijn echtgenote Clara Hähnlein (1911-Auschwitz 30 november 1943) en Frans Herberts ouders, respectievelijk vanaf 15 en 21 juli 1941. De ouders (vermoord in Sobibor 7 mei en 16 juli 1943) woonden tot 21 juli 1941 op Zaanenstraat 85 in Haarlem. Hun verhuizing naar Amsterdam valt samen met Frans Herberts verhuizing naar de Schotersingel.

- Benjamin van Frank verhuist op 3 november 1942 (waarschijnlijk met zijn echtgenote en kinderen) van de Keizerstraat 4rood naar de Schotersingel. Op 14 april 1943 staat hij op de woningkaart geregistreerd met ‘VOW’ (Vertrokken Onbekend Waarheen). Hij is dus ondergedoken. Het gezin Van Frank overleeft de oorlog en woont in 1946 op Kruisweg 60 in Haarlem.

De functie van Rudolf Polak in de joodse gemeente beschermt hem nog tegen transport in het jaar 1942. Alle Haarlemse joden dienen echter in 1943 naar Amsterdam te verhuizen. Ook Polak woont nog enige tijd op Rijnstraat 15 alvorens op 20 mei 1943 op transport te zijn gezet naar Westerbork. Kort daarna volgt het transport naar Sobibor.

Rudolfs tante Brandina Polak-Van Aalten is ruim een maand voor hem, op 16 april 1943, vermoord in Sobibor. Zij woonde vlakbij hem op Schotersingel 13, samen met haar zoon en diens gezin.

Deportatie uit Westerbork op 25 mei 1943.

Vermoord in Sobibor 28 op mei 1943.

Hij werd 51 jaar.

Vorige
Vorige

Nieuwe Gracht

Volgende
Volgende

Generaal Cronjéstraat