Badhuisstraat
PHILIP SAMUEL VLESSING
12 mei 1905 (Velsen) – 30 april 1943 (Midden-Europa)
Badhuisstraat 33
Philip Vlessing werd in 1905 in IJmuiden geboren als oudste kind van Sam(uel) Vlessing van Texel (1876-1934) en Bertha Blok uit Harlingen (1874-1939). Het was een muzikaal gezin. Moeder Bertha was pianiste en had het conservatorium in Antwerpen gevolgd. Vader Sam was componist en dirigent. Hij schreef veel – maar niet uitsluitend – muziek voor koren en fanfares en ook dansmuziek; daarnaast was hij directeur van de muziekschool in IJmuiden, die hij aan huis had in de Kanaalstraat.
Philip zelf speelde cello en componeerde ook muziek. Hij bezocht in navolging van zijn moeder het conservatorium in Antwerpen, bij Salomon Loevensohn, en studeerde in 1929 in Den Haag bij Johan Wagenaar. In Den Haag ontmoette hij Rachel Viskoper, met wie hij in 1930 trouwde. In 1934 trokken zij in het ouderlijk huis van Philip in IJmuiden om de muziekschool voort te zetten na de plotselinge dood van vader Sam. Drie jaar later sloot Philip de muziekschool. Hij bleef wel dirigent bij de Operettevereniging van IJmuiden, waar hij en Rachel tevens bestuursleden van waren; daarnaast speelde hij in het Haarlemsch Trio, met Jan Houben op viool en Jac. Swaan op de piano. Begin 1938 kwamen Philip en Rachel op de Badhuisstraat wonen. Kinderen hebben zij niet gekregen.
Op 26 augustus 1942 werd Philip “zonder oproep”, dus bij razzia, opgepakt en via Westerbork weggevoerd. In Cosel werd hij uit de trein naar Auschwitz gehaald om dwangarbeid te verrichten. Zijn sterfdatum is bepaald op 30 april 1943 in Midden-Europa, dat wil zeggen dat hij toen niet meer onder de levenden was zonder dat bekend is waar en wanneer hij precies bezweken of vermoord is, of waar hij is begraven.
Philips zus Jeanette, pianiste, wist onder te duiken in Friesland, bij de familie Wind in Dolstrahuizen. Na de oorlog kwam zij terug naar Amsterdam. Ze trouwde met Joseph Lessing, die net als Philip cellist was, naar Den Bosch en kwam na haar spoedige scheiding terug naar IJmuiden, waar zij nog geruime tijd pianoles heeft gegeven.
Deportatie uit Westerbork op 28 augustus 1942.
Vermoord in Midden-Europa op of voor 30 april 1943.
Philip werd net geen 38 jaar.
Foto © Yad Vashem
RACHEL VLESSING-VISKOPER
30 augustus 1907 (Den Haag) – 3 september 1943 (Auschwitz)
Badhuisstraat 33
Rachel Viskoper was in Den Haag geboren als enige dochter van Jacob Viskoper (1876-1943) en Naatje Sanders (1876-1941). Jacob en Naatje staan in het gemeentearchief te boek als pensionhouder resp. kamerverhuurster, op het adres Boekhorststraat 76. Zo ontmoette Rachel in 1929 Philip Vlessing, toen die in Den Haag kwam studeren en in dat pension zijn intrek nam. Rachel trouwde met Philip op 11 juni 1930, met als getuigen Rachels broer David en haar neef Israël Groen. Het kersverse echtpaar betrok op die dag een woning aan de Van den Boschstraat.
In 1934 volgde hun verhuizing naar IJmuiden om de muziekschool van Philips zojuist overleden vader voort te zetten. Na sluiting daarvan verhuisden Philip en Rachel naar de Badhuisstraat, waar Rachels nicht Antje Sanders en haar man Wilhelm Näser twee maanden eerder waren komen wonen. Wilhelm was een niet-Joodse Duitser uit Hamburg, fotograaf van beroep (van Foto Satina, toen in de Barteljorisstraat).
Anders dan Philip werd Rachel niet opgepakt bij de razzia van 25 augustus 1942. Zij werd op 26 augustus 1943 in Westerbork gevangen gezet en enkele dagen later naar Auschwitz gedeporteerd, om daar bij aankomst te worden vermoord.
Nicht Antje daarentegen werd uit Westerbork weer vrijgelaten en heeft met haar man Wilhelm de oorlog overleefd. Rachels broer David en zijn vrouw Chelly Reisel woonden en werkten in Eindhoven, bij Philips, en behoorden tot het zg. Philips Kommando. Zij werden in juni 1944 met hun zoontje naar Auschwitz gedeporteerd maar overleefden de oorlog. Hun zoon emigreerde in 1966 naar Israël, waar hij mogelijk nog leeft en in elk geval nazaten heeft.
Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 3 september 1943.
Rachel werd net 36 jaar.
Foto © Yad Vashem
MOSES ISAAK PEZON
17 april 1883 (Linden) – 3 september 1943 (Auschwitz)
Badhuisstraat 43
Moses Pezon (soms Petson geschreven) werd in 1883 in Linden bij Hannover geboren uit ouders van Russische afkomst. Via België kwam hij met zijn ouders en zus in 1896 in Arnhem terecht. Naar alle tekenen was het een orthodox Joods gezin. In 1902 werd de nog geen 20-jarige Moses godsdienstonderwijzer in Zevenaar, waar hij met Helena Cohen kennismaakte en trouwde. In 1907 volgde zijn benoeming tot voorzanger in Haarlem. Zijn zoon Louis werd in Zevenaar geboren; Rebecca en Izak volgden in Haarlem. Bijna 30 jaar woonden de Pezons in de Spaarnwouderstraat, alvorens in mei 1938 naar de Badhuisstraat te verhuizen.
Pezon werd geroemd om zijn “kostelijke stemmiddelen” en sonore zangstem, en hij trad ook elders in het land op als voorzanger en als leider van diensten. Hij zette tal van vieringen en herdenkingen luister bij, afgaande op krantenberichten uit die tijd. Hij was naast voorzanger adjunct-secretaris, godsdienstonderwijzer en sjouchet (ritueel slachter) bij de Joodse gemeente Haarlem en leraar bij de godsdienstige instelling Gemieloeth Chassadiem. In 1917 verwierf hij het besnijdersdiploma, en sindsdien heeft hij bijna 200 besnijdenissen uitgevoerd, niet alleen in Haarlem, die hij bijhield in een schrift dat nu in het Joods Historisch Museum ligt.
Uit hoofde van zijn functies had Moses lange tijd een Sperre die hem en zijn gezin beschermde tegen deportatie. Op 24 juli 1943 hielp dat hen echter niet meer en werden zij in Westerbork geïnterneerd. Het Arolsen Archief laat zien dat op het hoogste niveau – opperrabbijn Dasberg en de voorzitter van de Joodse-Raad – getracht is deportatie naar Polen te voorkomen. Dat mocht echter niet baten. Moses en Helena werden op 31 augustus gedeporteerd naar Auschwitz en daar bij aankomst vermoord.
Moses’ kinderen en hele verdere familie werden in de Holocaust vermoord, met uitzondering van één nicht. Henny Kastan, de dochter van Moses’ zus Anna, overleefde de kampen met één van haar twee dochters.
Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 3 september 1943.
Moses werd 60 jaar.
HELENA PEZON-COHEN
18 april 1877 (Zevenaar) – 3 september 1943 (Auschwitz)
Badhuisstraat 43
Helena was het zevende kind van de negen die Louis Cohen en Antjen Fortuin in Zevenaar kregen. Ze trouwde in 1905 met de zes jaar jongere godsdienstonderwijzer Moses Pezon die in 1902 in Zevenaar was komen wonen. Zij kregen drie kinderen: Louis, Rebecca en Izak. Alle drie de kinderen trouwden in de eerste oorlogsjaren. Rebecca huwde in juli 1940 Samuel Pijnappel, met wie ze in Amsterdam ging wonen. Louis trouwde in april 1942 met Julie Gobes, maar bleef met haar in het ouderlijk huis wonen. Izak ten slotte was al in 1933 het huis uit. Hij was verpleger in het Israëlitisch Ziekenhuis in Amsterdam. Hij trouwde in juli 1942 met Aaltje Roodenburg.
Helena zelf had het ongetwijfeld druk met alle werk dat op haar man afkwam. Maar zij was ook zelf actief in de Joodse gemeenschap. Zo was zij lid van de Dames Directie van de godsdienstige instelling Gemieloeth Chassadiem.
De Sperre die Moses vanwege zijn functie had, leverde slechts uitstel van deportatie. Helena en Moses werden, samen met hun dochter Rebecca, op 24 juli 1943 in Westerbork gevangen gezet en op 3 september vergast in Auschwitz. In Westerbork moeten zij Izak en zijn vrouw Aaltje gezien hebben, die daar sinds juni waren en een week na Moses en Helena naar Auschwitz zijn gedeporteerd. Louis en Julie hebben ze er niet gezien – die waren al op 6 juli gedeporteerd. Rebecca’s man Samuel Pijnappel was eveneens enkele weken eerder gedeporteerd, en vergast in Sobibor.
Van de zijde van Helena zijn geen nabestaanden bekend. Haar zussen Sara en Sebilla, en haar schoonzus Sibilla Levi, zijn kinderloos gebleven en in de Holocaust omgebracht. Haar andere broers en zussen waren al voor de oorlog overleden, deels als kind al.
Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.
Vermoord in Auschwitz op 3 september 1943.
Helena werd 66 jaar.
Foto Joods Monument
LOUIS PEZON
27 november 1906 (Zevenaar) – 9 juli 1943 (Sobibor)
Badhuisstraat 43
Louis Pezon was de oudste van de drie kinderen van Moses en Helena Pezon-Cohen. Ten tijde van zijn geboorte was zijn vader godsdienstleraar in Zevenaar, maar een jaar later werd hij benoemd tot voorzanger in Haarlem en verhuisde het gezin naar Haarlem. Korte tijd was het Prinsenbolwerk hun woonadres, daarna ongeveer 30 jaar de Spaarnwouderstraat. In 1938 verhuisde Louis met zijn ouders mee naar de Badhuisstraat. Hij was inmiddels boekhouder van beroep, maar volgde ook zijn vader in de zangwereld. Hij dirigeerde bijvoorbeeld in de jaren ’20 het koor van de Haarlemse jeugdvereniging Macbi.
Louis trouwde op 15 april 1942, na drie weken ondertrouw, met de tien jaar jongere Julie Gobes, die uit Amsterdam kwam. Het echtpaar ging niet op zichzelf wonen maar bij Louis’ ouders Moses en Helena op de Badhuisstraat. Van dit huwelijk zijn foto’s bewaard gebleven, compleet met Jodenster.
Aanvankelijk genoten Louis en Julie bescherming tegen deportatie (een Sperre) vanwege Julie’s werk als naaister voor de Wehrmacht, maar op 17 februari 1943 werden beiden opgesloten in Kamp Vught. De Joodse Raad kaart van Louis vermeldt dat hij kortademig was en een ruggegraatsverkromming had. In de zomer werden zij op 2 juli overgebracht naar Westerbork en per eerstvolgende trein naar Sobibor, waar beiden op 9 juli werden vergast.
Louis was al weg uit Westerbork toen later in de zomer zijn broer Izak, zijn zus Rebecca en zijn ouders er kwamen – allen om in september in Auschwitz vermoord te worden.
Deportatie uit Westerbork op 6 juli 1943.
Vermoord in Sobibor op 9 juli 1943.
Louis werd 36 jaar.
JULIE PEZON-GOBES
1 augustus 1916 (Amsterdam) – 9 juli 1943 (Sobibor)
Badhuisstraat 43
Julie Gobes werd geboren in Amsterdam. Ze was de dochter van Abraham Gobes (1885-1942) en Elisabeth Gobes-Premseler (1889-1942). Julie was van de twaalf kinderen het vijfde kind. Een kind uit dit gezin stierf jong, één broer overleefde en de andere negen broers en zussen werden in de oorlog vermoord.
Julie trouwde op 15 aril 1942 met Louis Pezon en trok bij hem en zijn ouders in op de Badhuisstraat. Julie was naaister van beroep. Ze verkreeg enkele maanden na haar huwelijk op 23 augustus een Sperre door haar werk voor de Wehrmacht. Haar Joodse Raadkaart vermeldt over haar werkkring: ‘costumière, maatwerk, controleuse, handwerkster’. Ze wordt er omschreven als een “zeer handige atelier-naaister”, maar er staat tevens bij dat ze last had van ischias en rheuma.
De Sperre gold ook voor Louis. Louis en Julie Pezon-Gobes werden desondanks opgepakt en naar Kamp Vught getransporteerd. Dat was op 17 februari 1943. Als hun woonadres staat daar genoteerd: Krugerstraat 27 II in Amsterdam. Dat was het woonadres van de ouders van Julie, Abraham en Elisabeth Gobes-Premseler. Deze ouders woonden er toen al niet meer, ze waren in het Yom Kippur weekeinde 1942 aangekomen in Westerbork en op 9 november 1942 in Auschwitz vermoord.
Julies zuster Charlotta werd op dezelfde dag als Julie en Louis, op 9 juli 1943 in Sobibor vermoord. Haar broer Maurits Gobes (1915-1993) is de enige van de elf broers en zussen van Julie die de Sjoa overleeft. Van hem en zijn vrouw Jetty Blok leven nog nazaten.
Deportatie uit Westerbork op 6 juli 1943.
Vermoord in Sobibor op 9 juli 1943.
Julie werd 26 jaar.
SAARTJE DE JONG-WIJTVLIET
14 mei 1920 (Rotterdam) – 28 mei 1943 (Sobibor)
Badhuisstraat 43
Saartje Wijtvliet was een dochter van Alida Velleman (1896-1924) en de niet-Joodse Everhardus Wijtvliet (1897-1957). Zij was een ‘voorkind’, maar is wel door de vader erkend als zijn dochter.
Saartjes moeder overleed al in oktober 1924 in haar woonplaats Haarlem, waarna haar man in maart 1925 hertrouwde. Aanvankelijk woonde Saartje nog thuis in Haarlem maar drie jaar later, vanaf dat zij 8 jaar oud was, woonde zij in de Bergstichting in Laren, een weeshuis voor Joodse kinderen. In 1937 verbleef zij zeven maanden in Arnhem, in Beth Mikloth Lezikno, het Joods Huis voor ouderenzorg in Arnhem. Zij was daar vermoedelijk werkzaam als hulp in de huishouding. In 1938-1940 woonde Saartje weer in de Bergstichting, totdat zij in november 1940, als hulp in de huishouding in de Badhuisstraat 43 in Haarlem terechtkwam bij de familie Pezon. De Pezons, met hun drukke werk voor de Joodse gemeenschap, hadden altijd een inwonende hulp van Joodse huize, en Saartje was de laatste in die rij.
Op 24 augustus 1942 trouwde Saartje Wijtvliet in de Haarlemse synagoge met de tien jaar oudere Jacob de Jong. Vanaf die dag trok Jacob bij haar in op de Badhuisstraat. Krap zes weken waren zij samen. Met Yom Kippur begin oktober werd Jacob opgepakt en na enkele weken Westerbork naar Polen gedeporteerd. Saartje heeft voorjaar 1943 nog kort gewoond op de Amstellaan in Amsterdam, maar werd via Westerbork op 25 mei 1943 op transport gesteld naar Sobibor, waar zij bij aankomst onmiddellijk in de gaskamer werd vermoord.
Saartje had een zusje Grietje, die met 14 maanden is gestorven. En ze had een broer Everhardus, die in 1921 was geboren en die in maart 1943 in het ziekenhuis overleed. Haar niet-Joodse vader overleefde de oorlog en stierf in 1957.
Deportatie uit Westerbork op 25 mei 1943.
Vermoord in Sobibor op 28 mei 1943.
Saartje werd 23 jaar.
JACOB DE JONG
30 april 1910 (Haarlem) – 31 maart 1944 (Midden-Europa)
Badhuisstraat 43
Haarlemmer Jacob de Jong was een zoon van David de Jong (1864-1942) en Sara Cohen (1864-1941). Jacob was geboren in Haarlem op 30 april 1910 en was ‘koopman in manufacturen’ van beroep. Hij woonde sinds 1939 in bij Jacobus Gosen op de Kennemerstraat 15a rood, boven een pakhuis.
Op 24 augustus 1942 trouwde Jacob in de Haarlemse synagoge met Saartje Wijtvliet, die inwonende hulp was in de huishouding van de familie Pezon. Daar is de bovenstaande foto van bewaard gebleven. Per de dag van zijn huwelijk met Saartje trok hij bij haar in op de Badhuisstraat.
Zij konden maar kort samenzijn. Zes weken na hun trouwdag werd Jacob met Yom Kippur opgepakt en in Westerbork geïnterneerd. Drie weken later werd hij op transport gesteld naar Auschwitz. In Cosel werd hij met 170 andere mannen uit die trein gehaald om als dwangarbeider te werk te worden gesteld door de Dienststelle Schmelt. Van die 170 hebben er 16 de oorlog overleefd, maar Jacob niet. Hij is uiteindelijk op 31 maart 1944 in een van de werkkampen in Silezië of Sudetenland om het leven gekomen. Op zijn struikelsteen staat Midden-Europa, om ons eraan te herinneren dat de nazimisdaden niet ver weg plaatsvonden maar midden in Europa.
Jacob had één (oudere) zus, Maria. Zowel zij als haar man Mozes van Leeuwen en dochter Veronica werden ook in de Holocaust vermoord – Veronica in 1942 in Auschwitz en Mozes in 1945 nabij Groβ-Rosen.
Deportatie uit Westerbork op 23 oktober 1942.
Vermoord in Midden-Europa op of voor 31 maart 1944.
Jacob werd 33 jaar.