Lindenstraat
Abraham Benjamin de Vries en Jansje Duim bij de viering van hun 25-jarig huwelijk in 1928.
Achter hen staan van links naar rechts Susanna, Benjamin, Esther en Cato
ABRAHAM BENJAMIN DE VRIES
7 augustus 1882 (Haarlem) – 15 december 1942 (Auschwitz)
Lindenstraat 22
Abraham Benjamin ‘Bram’ de Vries was een zoon van de koopman Benjamin Abraham de Vries en Suzanna Dondorp. Opgeleid als meubel- en wagenmaker komt hij in 1903 in dienst bij de werkplaats van de Spoorwegen aan de Amsterdamse Vaart in Haarlem. In 1938 wordt hij gehuldigd als hij vanwege zijn verminderde gezondheid afscheid neemt van het bestuur van de Haarlemse afdeling van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. In dit bestuur is hij dan 27 jaar werkzaam geweest. Hij is daarnaast actief in de vakbond voor de SDAP en is in Haarlem secretaris van de Arbeiders Vereeniging Voor Lijkverbranding (AVVL). Met die laatste functie en zijn lidmaatschap kiest hij dus in afwijking van de joodse traditie voor crematie.
Zijn eerste huwelijk is met Jansje Duim (1882-1930), dochter van de sigarenmaker Wolf Duim en Keetje Meijer. Uit het huwelijk De Vries-Duim worden vier kinderen geboren:
Benjamin Abraham ‘Ben’ (1903- 1976, Nice, Frankrijk) is in 1929 gehuwd met Lies ‘Schijndel’ Schweizer. Uit dit huwelijk worden twee kinderen geboren. Het gezin duikt in de oorlog verspreid onder in Nederland. Ben de Vries gebruikt in de oorlog het persoonsbewijs van Henk Mellegers en werkt onder die naam mee aan het illegale Parool in Rotterdam. Na de oorlog blijft hij de krant trouw en gaan met pensioen als lid van de Raad van Bestuur van de Perscombinatie. In 1956 wordt nog een derde kind geboren uit een tweede relatie van Ben.
Susanna ‘Suze’ (geb. 12 juni 1906). Zij gaat naar de Pitmanschool in Haarlem en behaalt in die tijd alle zwemdiploma’s en wint in 1925 de zwemwedstrijd van de Reddingsbrigade voor Drenkelingen. Ze werkt als administratief medewerker bij de Bijenkorf in Amsterdam en de Margarinefabriek v/h Cohen & van der Laan te Haarlem. In 1933 huwt ze met de behanger en stoffeerder Jacob ‘Sjaak’ Terstal (geb. 1907). Ze krijgen twee kinderen. Tijdens de oorlog duikt Suze onder in Bilthoven en werkt met een een vervalst persoonsbewijs in een apotheek in Zeist. Na de oorlog runt het echtpaar hun meubelzaak Terstal aan de Wagenweg in Haarlem.
Cato ‘To’ (geb. 20 maart 1908) werkt als jonge vrouw bij Hunkemöller in de Grote Houtstraat. Ze houdt van koken en bakken en is actief bij de atletiekvereniging Concordia waarvan zij 75 jaar lid blijft. Ook op bestuurlijk niveau is zij bij Concordia actief en zo leert zij boekhouder Gerrit (‘Ger’) Simon Eijsker kennen met wie zij in 1931 huwt. Het echtpaar krijgt twee dochters. Tijdens de oorlog duikt Cato onder op ten minste zeven verschillende adressen in de Haarlemmermeer.
Esther ‘Es/Esje’ (geb. 2 okt. 1909). Als puber krijgt zij last van kinder-reuma en daarna sint-vitusdans. In 1935 kiest zij voor het katholicisme en huwt in dat jaar Johannes Wilhelmus ‘Jan’ Adelaar, geb. Haarlem, 12 april 1905). Samen werken ze in hun drogisterij op het adres Rijksstraatweg 73 in Haarlem. Zij krijgen zes kinderen. Het echtpaar Adelaar-De Vries woont in de oorlog op het adres Spaarnhovenstraat 2A. Zoals hun zoon Ab Adelaar in 2019 vertelt in het kader van Joodse Huizen, verlopen de oorlogsjaren voor het gezin Adelaar-De Vries vanaf februari 1943 angstig vanwege het bevel dat joodse partners van gemengd gehuwde Haarlemmers zich in Amsterdam dienen te vestigen. Esther duikt onder bij haar schoonouders op het adres Kruisweg 69rood, op de hoek met de Nieuwe Gracht. Tijdens de oorlog wordt daar haar dochtertje Maria Annette ‘Ria’ geboren. Door de aangifte bij de burgerlijke stand, ook om daardoor voedselbonnen voor haar te kunnen krijgen, lopen de schoonouders in het oog als verschaffers van een onderduikadres. Als straf belandt Esthers schoonvader Johannes Mattheus Adelaar voor negen maanden in Kamp Vught.
Vanaf 1921 woont het gezin De Vries-Duim op het adres Lindenstraat 22 in Schoten (vanaf 1927 deel van Haarlem). Als Jansje Duim in 1930 overlijdt wordt zij gecremeerd op de begraafplaats Westerveld. Na haar overlijden trouwt Bram de Vries in 1931 met Meintje Koe. Bram de Vries en zijn gezin zullen veel opgetrokken hebben met het gezin van zijn broer Peres de Vries. Dit laatste gezin met vijf kinderen woont tussen 1928 en 1939 direct naast hen op nummer 20.
Met hulp van een spoorwegwachter duikt het echtpaar De Vries-Koe in de tweede helft van 1942 onder in een spoorweghuisje in Enkhuizen. Meintje Koe bleekt haar haar voor vertrek uit Haarlem, om zo haar identiteit te maskeren. Al in augustus 1942 worden zij daar ontdekt en opgepakt. Beiden zijn vervolgens overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg (Havenstraat) in Amsterdam. Daar tekent Bram op 1 oktober 1942 de volmacht waarmee zijn schoonzoon Jan Adelaar namens hem kan optreden, onder andere, zoals hij aan de voorgedrukte volmacht in handschrift toevoegt, vanwege zijn recht op pensioen bij de Nederlandse Spoorwegen.
Na de gevangenschap in Amsterdam volgt voor Abraham Benjamin de Vries tot november 1942 opsluiting in Kamp Amersfoort. Van daar werd hij op 13 november 1942 op transport gezet naar Westerbork. Een maand later volgt het transport naar Auschwitz waar hij direct na aankomst is vermoord. Op de websites van Kamp Amersfoort en Joods Monument is een portretfoto van hem geplaatst.
Deportatie uit Westerbork op 12 december 1942.
Vermoord in Auschwitz op 15 december 1942.
Hij werd 60 jaar.
Bronnen: Kamp Amersfoort; Kamp Westerbork, digitale collectie; Joods Monument (bijdragen van kleinzoon Ab Adelaar).
Abraham Benjamin ‘Bram’ de Vries en Meintje Koe, 1940
MEINTJE DE VRIES-KOE
18 april 1888 (Amsterdam) – 19 oktober 1942 (Auschwitz)
Lindenstraat 22
Meintje is een van de zeven kinderen van Levie Koe en Mietje Overste. In Haarlem wonen een zus en een broer: Sara Simons-Koe (1886-Auschwitz 20 maart 1943) woont met haar gezin op het adres Antoniestraat 52 en David Koe (1899-Sobibor 9 juli 1943) woont met zijn gezin vlakbij Meintje op het adres Iepenstraat 3.
David Koe is gehuwd met de in Duitsland geboren Serafine Oppenheimer. In november 1938 komt bij dit gezin Serafines vader Isac Isidor (overl. Haarlem, 20 mei 1940) met zijn tweede vrouw Susanna Oppenheimer-Kahn in te wonen: zij zijn Duitsland ontvlucht na de gruwelijkheden van de Kristalnacht. In oktober 1940 verhuist Susanna, met haar in juli 1940 uit Duitsland overgekomen zoon Heinz, vanuit Haarlem naar Nijmegen omdat Duitse joden de kuststreek dienen te verlaten. Zij overleven de oorlog in de onderduik. Behalve Sara en David worden ook Meintjes twee zussen Esther Hakker-Koe en Kaatje van Thijn-Koe in de oorlog vermoord. Haar zus Betje en broer Nathan Louis overlijden kort na hun geboorte. Alleen van het gezin Van Thijn-Koe overleven de kinderen Abraham ‘Albert’ (1917-Toronto 1984) en Sipora (1926-Haifa 2022) de oorlog.
Meintje trouwt Abraham de Vries in 1931. Nadat Meintje met haar echtgenoot is gearresteerd op hun onderduikadres in Enkhuizen wordt zij, net als haar man, overgebracht naar het Huis van Bewaring in Amsterdam. Van daar wordt zij op 13 oktober 1942 overgebracht naar Westerbork. De volgende dag informeert de Joodse Raad haar schoonzoon Jan Adelaar in Haarlem dat hij kleding en dergelijke voor haar kan sturen: direct aan haar in Westerbork of via het depot van de Joodse Raad aan de Oude Schans 74 in Amsterdam. Die zending ten name van “Mijntje de Vries-Koe” in Westerbork heeft haar niet meer bereikt. Al op 16 oktober 1942 gaat zij op transport naar Auschwitz. De retourenveloppe gericht aan “J.W. Adelaar’s Goedkoope Drogisterij” en het bestellijstje blijven bewaard. De goederen bleken in Westerbork “onbestelbaar”.
Op de kaart van de Joodse Raad wordt als correspondent voor haar J. Terstal op het adres Pijntorenstraat 8 in Haarlem opgegeven: bedoeld is haar schoonzoon Jacob ‘Sjaak’ Terstal die gehuwd was met Meintjes stiefdochter Susanna ‘Suze’. Op 27 oktober 1942 bericht Nico Cohen vanuit Westerbork dat “tante Mina” inmiddels uit Westerbork is “doorgestuurd” (lees: op transport gezet naar Auschwitz). Het persoonsbewijs van haar man, “oom Bram”, is in Westerbork in bewaring bij zijn neef Leendert Overste (1895-Midden-Europa, augustus 1944) in barak 85. Deze neef is dan ingedeeld bij het keukenpersoneel in Westerbork. Op 10 november 1942 schrijft Leendert Overste aan schoonzoon Jan Adelaar over Meintje. In zijn brief schrijft hij over haar grote nervositeit tijdens de dagen dat zij in Westerbork was en hoe hij een stuk met haar opliep toen zij met de anderen naar de trein liep die haar naar Auschwitz zou brengen. Dezelfde Overste is op 15 december 1942 vanuit Westerbork in Amsterdam op zijn oude thuisadres Afrikanerplein 17 en stuurt dan een briefkaart aan Adelaar met de vraag of hij hem binnenkort kan spreken. Adelaar antwoordt dat hij naar Amsterdam zal gaan en vraagt als het niet lukt aan Overste om hem te bellen. Waarschijnlijk wilde Overste hem nader spreken in verband met Adelaars schoonouders.
Deportatie uit Westerbork op 16 oktober 1942.
Vermoord in Auschwitz op 19 oktober 1942.
Zij werd 54 jaar.
Bronnen: Kamp Westerbork, digitale collectie